maandag 12 januari 2009

De Roodhoofden



“Papa” zegt een klein sneeuwwitblond jongetje tegen zijn vader die naast hem ligt te zonnen, met een peukje in zijn mondhoek. Wat is er nu weer Pieter, ga lekker zwemmen. Maar zo snel laat de kleine Pieter zich de zee niet in sturen, en hij vraagt nu hij de aandacht heeft, “waarom zie je nooit mensen in dat kasteel” met een vinger wijzend naar een groot Romaans kasteel aan het strand. Vader gaat zitten, en kijkt wat peinzend naar het kasteel, alsof hij het voor het eerst ziet. Dan kijkt hij naar Pieter, die hem vol verwachting aan staart met zijn blauwe oogjes. Natuurlijk weet vader het niet, maar met zijn onwetendheid wil hij Pieter niet opschepen, dan liegt hij dat hij barst, wat in zijn ogen meer is als ik weet het niet. Daar wonen de kale mannen, zegt vader dan wat moeilijk brommend. Pieter kijkt verbaasd met zijn wenkbrauwen opgetrokken. Ja Pieter die kale mannen komen alleen in de nacht buiten, anders verbrand hun hoofd, en worden ze vuurrood, en dat willen ze niet. Pieter kijkt om zich heen op het strand nabij de Spaanse stad Tarragona, merkt hij op dat er wel meer rood verbrande kale mannen op het strand in de zon zitten. Vader ziet dit, en zegt, ja die kale mannen in het kasteel willen nu eenmaal niet dat de mensen gaan denken dat ze indianen zijn. Pieter begint de kale mannen al een klein beetje onnozel te vinden, dus zonder dat hij het weet, vind hij zijn vaders verhaal onnozel. Zuchtend loopt de kleine jongen de zee in, en werpt een blik op het kasteel, helemaal niet interessant meer, hij dacht namelijk dat er nog ridders woonde, die misschien wel in hun metalen uniform naar slechtte TV programma’s keken, net als zijn vader. En die zo al vijf eeuwen aan het wachten zijn op een aanval van buitenaf. Maar dit klote verhaal van zijn vader vond hij maar niks, waarop hij lekker kon door fantaseren. En dan niet op indianen willen lijken, zijn grote helden. Zijn besluit stond vast, hij zou eens een hartig woordje gaan spreken met die kale gekken. Hij liep de zee weer uit, om het kasteel heen naar een hele grote houten deur. Er was nergens een bel te bekennen, jammer dat had het in contact komen met de kale mannen wat makelijker gemaakt. Maar Pieter liet zich niet uit het veld slaan, slaan deed hij op de deur, vergezeld met geschreeuw, dat hij naar binnen wilde. Net toen Pieter zich omdraaide, ging de deur achter hem langzaam open. Maar hij zag niemand, aarzelend liep Pieter naar binnen, de deur ging langzaam achter hem dicht, daar stond hij dan in zijn zwembroek, in het kale mannen rijk, de roodhoofden had hij ze al gedoopt. Hij stond in een grote tuin met heel veel bomen, nog altijd was er niemand te zien. Terug kon hij niet, dus liep hij maar door, en kwam bij een zwembad dat grensde aan het huis. De deur stond open, maar Pieter begon te schreeuwen, dat hij gekomen was om met de kale mannen te praten. Hij verdomde het naar binnen te stappen, wie weet wat hem te wachten stond. Toen verscheen er een beeld schone dame in een rode bikini, ze had stijl lang zwart glanzend haar, vast een vrouw van shampoo reclames dacht Pieter, die zal dus niet zo slim zijn dacht Pieter. Hola zei de vrouw vriendelijk op hem toelopend. Pieter was de taal barrière vergeten, hij kon zo natuurlijk nooit zijn vragen stellen aan de waarschijnlijk Spaans talige mannen. En wat deed dat shampoo meisje hier tussen al die kale mannen, die zo bleek inderdaad niet naar buiten durfde te komen. De vrouw aaide Pieter door zijn blonde haar, mijmerend,”Que bonita”(wat mooi). Pieter vond dit best fijn, maar hij was niet gekomen om zich door zijn haar te laten aaien. Of was het shampoo meisje misschien een heks, die hem wilde kaal scheren. Pieter trok zijn hoofd weg, en zei ” kale mannen”, de vrouw moest lachen, en probeerde Pieter na te praten. Inderdaad een dom meisje dacht Pieter nu. Hij besloot het shampoo meisje te negeren, en liep het huis binnen, de stenen vloer was koud aan zijn blote voeten. Overal hingen oude schilderijen, maar nergens een kale man te vinden, maar misschien hadden ze pruiken op, dat weet je maar nooit. Pieter ging op een stoel zitten, er zou vast wel iemand komen, maar de enige die kwam was het shampoo meisje met een glas limonade en hele lekkere koekjes. Pieter’s gulzigheid won het van zijn fantasie, als er gif in gedaan zou zijn, smaakte het in ieder geval heerlijk. Wat een luxe dacht Pieter, misschien was hij wel de enige in dit kasteel met het shampoo meisje in de rode bikini. Als het een beetje mee zat, zou ze niet kunnen tellen, en zou het niet uitmaken dat hij pas zeven jaar oud was, dan zou zij zijn vrouw worden. Maar goed niet voor uit op de zaken lopen, eerst die kale gasten zoeken. Pieter staarde naar de borsten gevangen in rode bikini, en gebaarde met zijn vinger naar het shampoo meisje en naar zichzelf, doelend of zij en hij de enige waren in het kasteel. Het shampoo meisje bleek het te begrijpen want ze knikte. Zijn vader had dus uit zijn nek zitten lullen. Pieter zou hem hier later wel over ondervragen. Nu was hij bezig met het staren naar de borsten in de rode bikini. Waarom vond hij dat toch zo fijn, het kriebelde zo fijn in zijn buik als hij er naar keek. Opeens wilde Pieter er in bijten, even keek hij naar het vriendelijk glimlachende gezicht van het shampoo meisje, hij ging staan en deed of hij weg wilde lopen, toen besprong hij het verschrikte meisje, grommend als een leeuw. Ze gilde, maar voor hij zijn tanden in de borsten kon zetten, trok zijn hem aan zijn zwembroek omhoog, en liep met de krijsende pieter de tuin in, om hem boos de deur uit te smijten. Buiten de poort moest Pieter vreselijk kotsen, alles draaide om hem heen. Hij viel steeds over zijn eigen voeten, maar hij hield vol, tot hij voor zijn verbaasde vader stond. Wat is er gebeurd jongen je ziet zo bleek. “Papa ik ben vergiftigd door een shampoo meisje in een rode bikini, en ze heeft ook alle roodhoofden vergiftigd” bel de politie. En Pieter zakte door zijn knieën in elkaar.
De volgende dag werd hij wakker in een ziekenhuis, met zijn moeder naast zijn bed, wat is er gebeurd mama, vroeg hij bezorgd. Je hebt een zonnesteek opgelopen knul, zei ze lief over zijn bol aaiend.
Hij wist wel beter.

Pieter Zandvliet 2008